Geschiedenis
In de jaren twintig van de vorige eeuw had de industrie het gebied van de huidige stad Oberhausen volledig in de greep: schachttorens, cokesovens en ijzersmelterijen drukten hier, zoals in andere delen van het Ruhrgebied, een duidelijke stempel. Maar hun netwerk functioneerde noch niet op alle gebieden optimaal. Wel werd het hoogovengas, dat in de ijzersmelterijen van de Gutehoffnungshütte (GHH) ontstond, reeds gebruikt om de cokesoven in Osterfeld te stoken. Maar zodra de ijzerverwerking stokte, moest bij de cokesproductie kolen of olie verbrand worden. Andersom stootten de smelterijen hun gas ongebruikt af, wanneer het cokesovenbedrijf niet gesmeerd liep. De Gasometer moest de zo ontstane verliezen opnemen, het gas opslaan en naar behoefte weer afgeven.
In Februari 1927 is met de bouw begonnen, en na bijna twee jaar stond aan het Rhein-Herne-kanaal de met 117,5 m hoogte een een doorsnede van 67,6 m de grootste gastank van Europa. 1,74 miljoen rijksmark koste de bouw – geld dat goed besteed was, het bedrijf bracht het al na het eerste jaar op. Daarnaast werd hij d.m.v. een energetisch arm met hoogovengas gevuld, dat als afvalprodukt in de hoogoven ontstond. Later nam hij het hoogwaardige cokesgas van de cokesoven Osterfeld op en verzorgde daarmee de omliggende industriële complexen tot aan de Ruhrchemie in Holten. In de Tweede Wereldoorlog werd de gasreservoir van Oberhausen divers keren door bommen getroffen, maar moest pas kort voor het einde van de oorlog in januari 1945 buiten bedrijf gesteld worden. Na de oorlog raakte hij tijdens reparatiewerkzaamheden in brand en werd daarop tot aan het fundament afgebroken. Bij de herbouw, die tot 1949 duurde, konden diverse constructie-elementen, waaronder het dak, verder gebruikt worden.
Nadat de cokesbehoefte stagneerde, werd de cokesoven in Oberhausen gesloten. Het door deze oven geleverde gas werd in toenemende mate door aardgas vervangen, dat door pijplijnen geleverd werd. De Gasometer werd overbodig en zijn buitengebruikstelling volgde in 1988.